Voedselopname en vertering bij kruisspinnen

Stacks Image 2302
Op aanraden van een collega heb ik op de site "ikhebeenvraag" uitleg gevraagd over de voedselopname van een kruisspin. Na enkele dagen kreeg ik een onvolledig en gedeeltelijk onjuist antwoord. Je krijgt dan de vraag of dat antwoord je voldoet. Stel je voor dat je 'ja' intikt, dan komt dat antwoord waarschijnlijk als correct in de vragen- en antwoordenlijsten die je gratis kan raadplegen. Dat is niet zonder gevaar voor collega's.
Ik heb dus 'neen' ingetikt en kreeg prompt de vraag dat te verantwoorden.
Onmiddellijk gaf de correspondent toe 'dat mijn vraag in feite boven zijn pet ging' en kreeg ik de goede raad mij te wenden tot de heer Koen Van Keer.

Hier volgen mijn vragen (cursief / grijs) en de antwoorden van dhr. Van Keer, coördinator Antwerps Spinnenonderzoeksproject (ASOP) en secretaris van de Belgische Arachnologische Vereniging (ARABEL):

Het gaat over de gewone kruisspin, haar voedselopname en vertering.
In vele boeken staat dat de prooi geïnjecteerd wordt met gif via de cheliceren, dat daardoor de prooi vloeibaar wordt en dat de inhoud wordt leeggezogen.
M.i. veroorzaakt het gif enkel necrose van het weefsel in de wonde, en wordt de verterende werking van het gif verward met die welke effectief plaatsvindt bij gifslangen.
Mijn scenario is dat enzymen uit de spijsverteringsklieren (die zich in het achterlijf bevinden) door de pompwerking van de gespierde maag in de prooi worden overgebracht. Na de vertering wordt via de mondopening de vloeibare inhoud door de gespierde maag opgezogen en naar de darm doorgepompt. Is dat scenario correct?


U heeft inderdaad gelijk. Spinnen injecteren eerst hun gif om de prooi te verlammen en/of te doden en pas vervolgens worden verteringssappen toegevoegd. Dat laatste gebeurt echter grosso modo op twee verschillende manieren. Eén groep spinnen (waaronder bvb. de Krabspinnen, Kogelspinnen, Kaardespinnen, Trilspinnen,...) injecteert via één of meerdere openingen verteringssappen in de prooi (zie foto trilspin met gevangen pissebed).


Stacks Image 638
Die enzymen doen hun werk dus binnen het exoskelet van bv. het insect, waarna de vloeibare inhoud - zoals u correct stelt - via de monddelen wordt opgepompt door de maag. Na de maaltijd blijft dan een vrijwel intact exoskelet over (zie foto trilspin met links "leeg" exoskelet pissebed).

Stacks Image 642
De Kruisspin behoort echter tot de andere groep en gaat dus anders te werk. Zij heeft tanden aan de monddelen en kauwt als het ware haar prooi fijn terwijl ze verteringssappen toevoegt. Tijdens dat "kauw-proces" zuigt ze de ontstane en vrijgekomen vloeistof ook op. De onverteerde deeltjes worden daar nog wel uitgefilterd aan de monddelen. Zoals u kan opmerken wanneer u een Kruisspin bij een gevorderde maaltijd gadeslaat, resulteert dat dan ook in een amorf residu van onverteerde chitine en is de oorspronkelijke habitus van de prooi onherkenbaar na de maaltijd (zie foto).
Stacks Image 648
Volgens sommige auteurs kan een prooi meer dan 1 wonde hebben, waarlangs ze wordt leeggezogen.

Klopt.

Worden die wondjes telkens veroorzaakt door de cheliceren of staan er bijtende monddelen aan de basis van de pedipalpen?

Die wonden worden niet noodzakelijk altijd veroorzaakt door de cheliceren. Die zal de spin in principe enkel gebruiken om nog gifbeten toe te dienen indien dat nodig blijkt. Achter de cheliceren bevinden zich inderdaad vaak nog bijtende monddelen.

Op een gedetailleerde tekening in het handboek 'Dierkunde', ooit uitgegeven bij De Boeck, staan in de langsdoorsnede van een kruisspin vertakkingen van de maag naar de poten. Zijn die daar echt en zo ja, welke functie hebben die?

Die zijn er inderdaad. Zij zorgen mee voor de "hydraulische" druk die spinnen nodig hebben om hun poten te strekken. Vandaar dat de poten ook plooien en samentrekken wanneer de spin sterft en de druk dus wegvalt.

Stacks Image 652


Vrouwelijke kruisspin (langsdoorsnede)

1. Enkelvoudige oogjes (ocellen).

2. Een van beide cheliceren (= telkens een giftand + basisstuk). Let op de uitgang van het kanaal, naast de punt.

3. Gifklier, die een dodend/verlammend gif bevat, zonder verteringsfunctie.

4. Een van beide kaaktasters (pedipalpen). Bij het zijn die knotsvormig verbreed en bevatten ze de receptoren van zijn sperma.

5. Mondopening met bijtende monddelen. (Een kruisspin vermorzelt haar prooi.)

6. Aanhechting van de vier paar looppoten aan het kopborststuk.

7. Hersenganglia: de ‘hersenen’ met o.a. verbindingen naar ogen en monddelen.

8. Onderling verbonden borstganglia; het zenuwstelsel bevindt zich aan de buikzijde.

9. Zuigmaag met uitlopers in de poten. Dat levert hydraulische krachten aan de poten.*

10. Een van de spiergroepen die de maag doen uitzetten en samenknijpen.

11. Voorste aorta die zuurstofrijk bloed levert aan de organen van het kopborststuk.

12. Hartzakje waarin het zuurstofrijke bloed uit de boeklongen wordt verzameld.

13. Hart met compartimenten; bij samentrekking wordt bloed naar de aorta’s gestuurd.

14. Verteringsklieren: via de maag worden verteringssappen over de prooi uitgebraakt, terwijl de kruisspin de prooi kauwt. Dat is te vergelijken met onze kauwbewegingen, terwijl speeksel gemengd wordt met het voedsel. Bruikbare delen van het voedsel worden naar de darm gezogen. Ongewenste deeltjes worden niet opgegeten. **

15. Darm: resorptie van het verteerde voedsel.

16. Buisjes van Malpighi: nierfunctie.

17. Cloacaal zakje: verzamelen van uitscheidingsproducten (vergelijk met urineblaas).
18. Achterste aorta: zuurstofrijk bloed leveren aan de organen van het achterlijf.

19. Aars: verwijderen van onverteerbare resten (≠ uitscheiding).

20. Drie paar spintepels met onderling verschillende functies.

21. Spinklier die een specifiek spinsel produceert.

22. Slechts één trachee die zich vertakt in het achterlijf: gaswisseling (O2 CO2).

23. Eierstok.

24. Geslachtsopening: via die opening worden de bevruchte eieren gelegd.

25. Opening van het verzamelzakje voor de zaadcellen. Die opening wordt afgeschermd door de epigyne, die soortspecifiek is. Alleen de pedipalpen van een kruisspin kunnen bij die opening geraken. Systeem van passend ‘sleuteltje’ op ‘slotje’.

26. Eén van beide boeklongen. (Bij vogelspinnen 2 paar, bij schorpioenen 4 paar.) Elke boeklong bestaat uit een aantal van elkaar gescheiden chitineplaatjes waardoor bloed stroomt. Het bloed neemt O2 uit de instromende lucht op en geeft er CO2 aan af. Het kleurloze spinnenbloed is dus zuurstofbindend. (Bij insecten niet!) Het zuurstofrijke bloed komt via het hartzakje in het hart terecht en wordt van daar uit via de aorta’s in het lichaam verdeeld. Open bloedsomloop.

* Bij een spin die (bv. met een tik van een pantoffel) gedood wordt, gaan daardoor de poten onmiddellijk samenplooien.

** Bij andere spinnen, bv. de trilspin, worden de verteringssappen via bijtwondjes in de prooi geïnjecteerd. Als die sappen de prooi hebben verteerd, wordt de vloeibare inhoud opgenomen. Het leeggezogen exoskelet van de prooi blijft achter.



Bronnen

Bronders-Lefever H. et al., 1974. Biologie Dierkunde. A. De Boeck, Brussel, 292 p.
(tekening op p. 169). Waardevol boek, enkel nog tweedehands verkrijgbaar.

Dank aan de heer Koen Van Keer voor correctie en het doorgeven van exacte details.

Zie http://www.krebsmicro.com (beelden van prachtige macro- en micro-opnamen).


Frans Desfossés - 2009