De wulk komt algemeen voor in het noorden van de Atlantische 0ceaan, de Noordzee en het Kanaal. Ze kan de ionenconcentratie van haar bloed op peil houden, waardoor ze goed bestand is tegen zoutverdunningen in estuaria. Zo komt ze plaatselijk massaal voor in de Oosterschelde, dichtbij ‘parken’ van oesters en mosselen.
Ze leeft hoofdzakelijk op slijk- en zandbodems tot een diepte van 100 m. Ze graaft zich in, maar de opening van de adembuis (sifo) blijft altijd vrij. Op rotsen (en aquariumruiten) zuigt de wulk zich vast met haar gespierde voet. Als ze door golven wordt losgeslagen, kan ze enkele uren op het droge in leven blijven, dankzij het monddeksel (operculum).
Dat hoornig plaatje sluit echter niet volledig de schelpmond af, zodat ze niet echt een slak van de getijdenzone is.
Een ‘slurfje’ (proboscis) wordt tussen de geledingen van dode schaaldieren gewrongen, waarna de rasptong (radula) uit de proboscis schuift en stukjes vlees afscheurt. Oud aas wordt niet gegeten. Wulken zijn ook predatoren. Vissen worden aangeboord als ze in een net gevangen zitten. Bij gapende kokkels duwt ze haar schelprand tussen de kleppen; daarna dringt de proboscis naar binnen en begint de radula haar sloperswerk. Bij oesters en mosselen zou de wulk minder kans maken, hoewel vindplaatsen in de Oosterschelde dat tegenspreken. In ieder geval is de rand van vele schelpen beschadigd: breekwerk laat nu eenmaal sporen na.
Schelpen worden nooit aangeboord, daarvoor is de radula niet geschikt. Wulken worden gegeten door kabeljauwen, roggen en hondshaaien. Onderschat de consumptie door de mens niet!
Wulken zijn van gescheiden geslacht. Van oktober tot mei kunnen de grijsgroene ♂ geslachtsorganen gevuld zijn met melkkleurig sperma. De ♀ geslachtsorganen zijn geel tot paars gekleurd. Het ♂ brengt de penispapil tot bij de geslachtsopening van het ♀; de kans op bevruchting is erg groot.
Een ♀ produceert tot 2 000 eikapsels (diameter ± 12 mm). Enkele ♀♀ voegen hun kapsels samen tot klompjes van ca. 15 000 stuks en verankeren die aan een vaste ondergrond. Na een storm kan je eikapsels vinden langs de vloedlijn. Vissers op tong en andere bodemvis treffen geregeld in de netten eikapsels van wulken aan. Ze gebruiken die als ‘spons’ om hun handen schoon te vegen.
Per eikapsel komen slechts 10 tot 20 slakjes tot ontwikkeling (een gemiddelde van 1 %). Alle andere eieren worden door die slakjes opgegeten – ongeveer 100 eieren per slakje – en worden daarom ‘voedingseieren’ genoemd. Na 2 maanden doorboort het slakje de kapselwand en begint de zoektocht naar vers aas.
3 Dissectie
Hou de schelp met de top naar je toe. Is ze rechtsdraaiend (zoals de wijzers van een klok) of linksdraaiend? Vergelijk de schelp met de tekening van een gedeeltelijk doorgeslepen exemplaar en zoek de specifieke delen op.
Leg de wulk op een karton. Trek langzaam het lichaam uit de schelp.
Is het een ♂ of een ♀? (♂♂ hebben een grote penis met een haakvormige penispapil.)
Snijd het operculum los van de voet en leg het in een petrischaal. Later kan je de schelp met het operculum reinigen en bewaren.
Zoek de tentakels. Knip met een schaartje de mantel door volgens een loodlijn gericht op de tentakels. Onmiddellijk achter de sifo ligt een donker, banaanvormig smaakorgaantje (osphradium) in de mantelholte. Op dat osphradium volgt een crèmekleurige bladkieuw (ctenidium). Die kieuw bestaat uit een reeks driehoekige blaadjes dwars op een as, waarin een bloedvat loopt dat zuurstofrijk bloed naar het hart voert.
Via de sifo komt zuurstofrijk water aan de linkerkant in de mantelholte; aan de rechter-kant wordt zuurstofarm water (+ urine en feces) verwijderd.
De donkere middendarmklier valt onmiddellijk op; ze ruikt naar gekookte lever.
Maak een overlangse snede tussen de tentakels in tot op de proboscis. Knip de kop verder open tot de hele proboscis (3 à 4 cm) zichtbaar is. Grijp de proboscis vast met een pincet, knip zover mogelijk af, en breng dat slurfje in een petrischaal met formol 10 %. Later maken we een preparaat van de radula.
4 Preparaat
De eerste tekening komt uit het uitstekende boek “De ongewervelde dieren” van Walter Deconinck, uitgegeven bij de Nederlandsche Boekhandel. Kopen als je het nog vindt!
De overige figuren heb ik getekend voor het VOB-jaarboek van 1985.
Frans Desfossés