Naast het klassieke proeven van fenylthiocarbamide (experiment dat we gezien de giftigheid van het product afraden) kunnen bij de mens ook nog andere factoren nagegaan worden.
Een enkelvoudig dominante factor is het tongrollen (de mogelijkheid om met de tong een gootje te vormen door de zijkanten naar boven te plooien).
De leerlingen maken een stamboom voor hun eigen familie (zijzelf, broers, zusters, ouders, tantes, ooms, grootouders) en zij duiden aan of die mensen al dan niet met hun tong kunnen rollen, en leiden daaruit af of dit kenmerk dominant of recessief is.
Dit gaat als volgt : neem de grootouders als P-generatie; de ouders, tantes en ooms als F1 en de leerlingen met hun broers en zusters als F2.
Volgende tabel geeft de reële gegevens binnen één klas :
Tongrollen
|
Ja
|
Neen
|
Totaal
|
P
|
24
|
10
|
34
|
F1
|
76
|
38
|
114
|
F2
|
54
|
24
|
78
|
Totaal
|
154
|
72
|
226
|
Met deze gegevens kun je ook de wet van Hardy-Weinberg controleren, die zegt dat de allelenfrequentie in een voortplantingsgemeenschap die niet zeer klein is, en waar de partnerkeuze toevallig is, van generatie tot generatie constant blijft.
Stellen wij de frequentie van het gen R (tongrollen) = p, de frequentie voor het gen r (niet-tongrollen) = q, dan is de verdeling van de genotypes volgens Hardy-Weinberg :
RR = p2 Rr = 2 pq rr = q2
De frequentie q kan dus berekend worden uit het voorkomen van de niet-tongrollers, gezien de frequentie van dit fenotype overeenkomt met de frequentie van het genotype rr.