Men doorboort enkele rubberstoppen nr. 11 loodrecht met een dunne boor (stoppen eerst diepvriezen!). Na ontdooien brengt men er zijwaarts telkens twee verticale en twee horizontale sneden in van max. 1,5 cm diepte.
Met een stopnaald rijgt men de stoppen aan een nylonsnoer. Boven en onder iedere stop legt men een dubbele knoop waarmee men de stoppen op een afstand van ca. 20 cm houdt.
Bovenaan kiest men een grote rubberen stof waarin men een oogschroefje draait. Als de onderzochte plas een grote oppervlakte heeft schildert men het best het bovenvlak in een opvallende kleur.
Met een diamantstift krast men een code in een reeks draagglaasjes : H1, V1, H2, ....
Vervolgens steekt men die glaasjes volgens de code in de stopslippen (eerst de verticale)
Het geheel wordt langzaam in de waterplas neergelaten. Na een week wordt alles van op de wal dan weer opgevist (een schroefhaakje aan het einde van de planktonnetstok is hiervoor zeer geschikt.)
De glaasjes worden rug tegen voorzijde gezet in flesjes die gevuld zijn met water van de vindplaats.
In het labo kan onmiddellijk het beslag op één zijde van het glaasje microscopisch onderzocht worden. Daarna strijkt men de glaasjes af in het oorspronkelijke flesje. Voor fixatie en conservering voegt men per flesje twee druppels "Schwoerbel-lugol" toe.
Men bekomt dit fixeer- & bewaarmiddel als volgt:
- 10 g KI p.a. oplossen in 20 ml aqua dest.
- 5 g I2 p.a. toevoegen en volledig doen oplossen.
- + 5 g natriumacetaat
- + 50 ml aqua dest.
Deze stamoplossing bewaart goed in een donkerbruin druppelflesje (geen rubberstop gebruiken!)
De lugol wordt door de diatomeeën geabsorbeerd, waardoor ze een grotere soortelijke dichtheid krijgen en snel bezinken.
Het natriumacetaat verbetert de houdbaarheid van de ciliën.